Ingediend op 17/05/2013 om 17.57 uur
In 2002 geschreven...
Voortdurend horen en lezen we dat aan het zopas door de Senaat goedgekeurde wetsvoorstel betreffende de euthanasie een zorgvuldige voorbereiding en bespreking zijn voorafgegaan, en dat dit voorstel mag gelden als een soort van "modelwetgeving". Het tegendeel is waar. De goedgekeurde tekst is een schoolvoorbeeld van de kwaliteitsdaling van het wetgevend werk in dit land. Hoewel het er sommigen ongetwijfeld om te doen was kost wat kost een uiterst "liberale" inhoud door te drukken, bestaat toch de indruk dat anderen eigenlijk leerling-tovenaars zijn die pretenderen te weten wat zorgvuldig medisch handelen inhoudt, maar blijkbaar niet goed de gevolgen van onzorgvuldig wetgevend handelen kunnen inschatten.
Dit wetgevend handelen is inderdaad onzorgvuldig. Het minste wat de burger van een wetgever mag verwachten is dat hij weet, eens een wet goedgekeurd, wat in de voorzienbare toekomst toegelaten en verboden zal zijn. Dit is hier duidelijk niet het geval, en de Raad van State heeft er in zijn advies met nadruk op gewezen. Niettegenstaande alle andersluidende verklaringen zou de goedkeuring van ze tekst door de Kamer ertoe leiden dat euthanasie en hulp bij zelfdoding in zo goed als alle omstandigheden mogelijk worden, en dus niet enkel in de situaties en voorwaarden die erin beschreven worden. Een minimum aan kunde en intellectuele eerlijkheid vereisen dat in een regeling mechanismen ingebouwd worden die verhinderen dat een ander dan het beoogde resultaat bereikt wordt. Die mechanismen ontbreken zo goed als volledig.
Er moet niet herinnerd worden aan wat de tekst zelf al mogelijk maakt: euthanasie buiten de stervensfase van een mensenleven, euthanasie in situaties waarin geen fysieke pijn of zelfs geen fysiek lijden aanwezig zijn, euthanasie op patiënten buiten bewustzijn zonder dat vereist wordt dat ze lijden. Dit alles is op zichzelf reeds bijzonder verregaand, en heeft nog weinig te maken met toestanden van verschrikkelijke pijn of het nodeloos verlengen van nutteloze behandelingen. Wat hier wordt ingevoerd, is het recht om op een zelfgekozen ogenblik uit het leven te stappen, met de toelating en de bijstand van de samenleving.
Maar het voorstel vertelt lang niet alles.
Een wettekst is een onderdeel van een rechtssysteem en staat dus niet op zichzelf. In zijn advies ging de Raad van State hierop in en analyseerde de tekst vanuit de juridische vereiste "voor de wetgever om rekening te houden met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie". De Raad kwam tot radicale conclusies.
Zo stelde hij in nauwelijks verholen bewoordingen dat, door de werking van de grondwettelijke (en verdragsrechtelijke) beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, ook hulp bij zelfdoding zou gelegaliseerd worden, hoewel de voorgestelde wet die niet vermeldt: "Het is (daarentegen) goed denkbaar dat de begeleiding van zelfdoding verloopt met naleving van de voorwaarden die in het voorstel worden bepaald, of van soortgelijke voorwaarden. In dat geval bestaat er bijna geen verschil, wat de aard zelf betreft van het bedoelde gedrag en van de bedoelingen van de persoon die bijstand verleent aan een persoon met neigingen tot zelfdoding, tussen euthanasie in de zin van artikel 2 van het wetsvoorstel en medische begeleiding van zelfdoding. Het is dan ook niet duidelijk waarom de voorgestelde wet geen betrekking heeft op het gedrag van de arts die dodelijke substanties ter beschikking stelt van een patiënt, op diens verzoek (...) Het enige objectieve verschil tussen beide situaties bestaat erin dat de handeling die rechtstreeks tot de dood leidt al dan niet door de arts wordt gesteld. Deze overweging lijkt evenwel op zich geen verantwoording in te houden voor het feit dat geen regeling wordt getroffen voor de begeleiding van zelfdoding (...)". Dit is niet zomaar een vrijblijvende opinie van de Raad van State; dit is integendeel een duidelijk signaal aan hoven en rechtbanken om de grondwettelijke en verdragsrechtelijke principes van gelijkheid en niet-discriminatie op dit wet geworden voorstel toe te passen, en zodoende op eigen initiatief zijn toepassingsgebied uit te breiden. "Het komt de wetgever toe, hetzij om ook dat aspect van de stervensbegeleiding te regelen, hetzij, in elk geval, om zich te kunnen beroepen op objectieve en juridisch aanvaardbare motieven, in het licht van de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie, waarvoor dat onderscheid wordt gemaakt (...)". Dit is niet gebeurd, dus met andere woorden: deze tekst doorstaat de toets van de rechtspraak niet.
De toepassing van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie door de hoven en rechtbanken zal nog tot andere gevolgen leiden.
Er wordt bepaald dat het "aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden" dat tot euthanasie aanleiding kan geven het gevolg moet zijn van ziekte of ongeval.
Mensen kunnen evenwel ook ondraaglijk lijden (dus bij afwezigheid van fysische pijn) zonder dat dit het gevolg is van ziekte of ongeval, tenzij men "ziekte" zo zou interpreteren dat het begrip geen betekenis meer heeft. Tussen mensen die behoren tot eenzelfde categorie zou dus gediscrimineerd worden. Zij die ondraaglijk lijden ten gevolge van ziekte of ongeval "krijgen een uitweg", de anderen niet. Wat kan de rechtvaardiging zijn van een dergelijk onderscheid ? Ik voorspel dat het als willekeurig zal beschouwd worden en een rechtszaak niet overleeft. Dit zou ertoe leiden dat eenieder die ondraaglijk lijdt, of beweert ondraaglijk te lijden, het recht tot zelfdoding kan opeisen en afdwingen. Bekijkt u bovendien de definitie van "gezondheid" zoals die wordt gehanteerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en meer en meer in internationaalrechtelijke documenten allerhande verankerd wordt: "Health is a state of complete physical, mental, and social well-being and not merely the absence of disease or infirmity". Zo goed als elk "ondraaglijk lijden" kan tot een medische situatie worden herleid. De tendens tot medicalisering van persoonlijke en maatschappelijke problemen is een bekend gegeven.
Verder worden de schaarse beperkingen die de tekst bevat uitgehold door een te weinig preciese omschrijving van wat "continue en palliatieve zorg" is. De Raad van State schrijft hierover: "De continue en palliatieve zorg wordt derhalve voortaan (door de wet op de palliatieve zorg – FK) uitdrukkelijk als een medische handeling beschouwd. Bijgevolg kunnen zulke handelingen strafrechtelijk niet worden verweten aan de artsen, zelfs wanneer ze tot de dood van hun patiënten hebben geleid, behalve indien het openbaar ministerie zou kunnen bewijzen dat ze misbruik hebben gemaakt van de wettelijke toestemming om continue en palliatieve zorg te verstrekken.(...) Gelet op de onzekerheid die op deze kwalificatie rust, moet er (...) worden naar gestreefd palliatieve en continue zorg enerzijds en euthanaserende handelingen anderzijds beter van elkaar te onderscheiden". Met andere woorden, door de afwezigheid van een werkbare definitie van palliatieve zorg enerzijds, en door het kwalificeren van palliatieve zorg als medische handeling anderzijds, kunnen de beperkingen uit de euthanasiewet op al te eenvoudige wijze omzeild worden.
Zou dit nog niet volstaan, is er nog altijd de achterpoort van de "noodtoestand" van de arts. De Raad van State stelt hierover: "Wanneer de euthanaserende handeling uitgevoerd wordt onder de voorwaarden die in de voorgestelde wet zijn vastgesteld, moet de arts voor het gerecht niet langer een noodtoestand inroepen om zijn handeling te rechtvaardigen, aangezien hij krachtens de wet de toestemming heeft om die handeling te stellen. Wanneer de euthanaserende handeling daarentegen gesteld is terwijl niet aan die voorwaarden is voldaan, kan hij nog steeds een noodtoestand inroepen". Een zorgvuldige wetgever doet het nodige om een dergelijke mogelijkheid te beperken. Ook dat is niet gebeurd.
Artsen, noch andere personen, kunnen worden gedwongen euthanasie toe te passen, of mee te werken aan het toepassen van euthanasie. Maar dit beantwoordt nog altijd niet de vraag of instellingen nu al dan niet gehouden zijn om de verstrekking van euthanasie in hun "verzorgingspakket" op te nemen. Ook die problematiek zal door rechtspraak beslecht worden; het getuigt van onkunde of kwade trouw dit niet uitdrukkelijk in de tekst geregeld te hebben.
Ten slotte nog een bedenking bij de bepaling van het voorstel dat stelt dat een persoon die overlijdt ten gevolge van euthanasie geacht wordt een natuurlijke dood te zijn gestorven wat betreft de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten. Naar aanleiding van de vraag van de verzekeringsmaatschappijen dat er minstens een jaar zou moeten verlopen tussen het aangaan van een levensverzekering en de levensbeëindiging door euthanasie, verkondigde Senator Vanlerberghe dat dit een zaak is tussen de contractspartijen, en dat in een levensverzekeringspolis euthanasie dan maar als uitsluitingsgrond moet opgenomen worden. De "privatisering" van de behandeling van euthanasie in een verzekeringscontext schept een interessant precedent. Mag een zorgverlener, zorginstelling of zorgverzekeraar van het bestaan van een voorafgaande wilsverklaring, al dan niet met de toelating tot levensbeëindiging, dan ook een voorwaarde maken voor behandeling of opname ? Mogen een zorgverlener, -instelling of - verzekeraar gunstigere financiële voorwaarden aanbieden aan patiënten of verzekerden met voorafgaande wilsverklaring ? Behoort dit al dan niet tot de autonomie en de keuzevrijheid van de patiënt/verzekerde ? Zéér interessante vragen, SP.A. !
Zo kan het dus niet. De Kamer van Volksvertegenwoordigers moet dit voorstel herschrijven. Ze kan op die manier ook bewijzen dat de Senaat er niet nodig is om na te denken ! In dit dossier is dat voorwaar geen moeilijke opgave.